Waarom je open deuren niet altijd dicht hoeft te doen

Het was even slikken.

De allereerste keer dat mijn nieuwe liefde na het eten een knetterharde boer liet, wist ik: het is voorbij.

Fase 1 was ten einde.

Die eerste zinderende periode waarin je standaard een deodorant in je tas hebt en meerdere keren per dag checkt of er niks groens tussen je tanden zit, die fase was ongemerkt overgegaan in De Realiteit.

Realiteit is een bitch

Ze komt op het moment dat het net leuk begint te worden.

Wij mensen, we hebben het vaak niet door als ze ongemerkt bij ons is ingetrokken. Hoe mooi, spannend of leuk iets in het begin ook is, na een tijd raken we dat gevoel kwijt.

Alles wordt gewoon gewoon.

Het is als met nieuwe schoenen. Als je ze koopt, weet je het zeker: die doe je niet aan als het regent. Of als je met je kinderen gaat wandelen in het bos.

Maar na een tijd staan ze gewoon tussen alle andere schoenen in de gang.

Met vlekken.

Mijn nieuwe relatie is een dure suède schoen

Een limited edition.

Ik wil ‘m koste wat kost mooi houden.

En dus zit ik er bóvenop.

Twee avonden samen gezapig op de bank genetflixt? Dan moeten we op dag drie de stad in voor een biertje.

Al een hele week geen meningsverschil gehad? Dan zwengel ik wel even een verhitte discussie aan.

“Alles oké?” hoor ik mezelf regelmatig vragen.

Negen van de tien keer kijkt mijn lief dan met opgetrokken wenkbrauwen op van zijn mobiel. Tuurlijk is alles oké.

Hij is een spelletje aan het winnen

Of lollige foto’s aan het kijken op Instagram.

“Je bent zo stil,” dring ik aan.

“Ik heb gewoon niks te zeggen.”

“Waar denk je dan aan?”

“Ehm… aan niks.”

Niemand denkt ooit aan niets

En dus denk ik: dit is vast het begin. De eerste vlek. De aanloop naar onverschilligheid. Binnenkort poepen we met de wc-deur open en peuteren we in ons neus terwijl de ander het gewoon kan zien.

“Ja, heerlijk toch?!” roept een vriendin als ik op een terras mijn zorgen met haar deel.

“Poepen met de deur open?” vraag ik.

“Nee, dat het niet constant groots en meeslepend hoeft te zijn.”

We zwijgen en luisteren naar het kabbelende water van de gracht. Een overvliegende vogel flappert driftig met zijn vleugels. Als we opkijken stopt hij ineens met klapwieken en laat zich seconden lang meevoeren op de wind.

Ik ontspan.

Mijn vriendin plukt een pluisje uit mijn haar.

“Wanneer schrijf je eigenlijk weer eens een blog?”

Ik zucht: “Ik weet niet waarover.”

“Jawel, hoor,” glimlacht ze, “dat weet je donders goed.”