Ineens staat hij naast me. Waar komt hij vandaan? Staat hij al die tijd al achter me, terwijl ik met mijn parkeerticket sta te kloten? Heeft hij ook op het scherm gelezen dat er te weinig saldo op mijn chipknip staat? Probeert hij te zien hoeveel contant geld er in mijn portemonnee zit? Onder mijn natgeregende jas voel ik mijn schouders verstrakken. Meteen probeer ik ze weer te ontspannen. Want, denk ik, het werkt bij mannen vast en zeker net als bij honden: ze vóelen het als je bang bent en vallen je dan juist aan.
Kalm blijven, Eef
Ik kijk even vluchtig opzij. De man lijkt niet veel ouder dan ik. Zijn donkerbruine haar hangt in natte slierten over zijn voorhoofd en uit zijn vochtige mond wasemt een sterke alcohollucht.
“Gaat het, wijffie?” vraagt hij met dubbele tong.
“Ik heb een euro te weinig,” hoor ik mezelf zeggen.
Ik heb een euro te weinig. Tuurlijk Eef, ga midden in de nacht in een verlaten parkeergarage nog even lekker de dialoog aan met die dronken vent. Net als ik wil zeggen dat hij wel even vóór mag, legt hij een hand op mijn schouder.
Het bloed schiet naar mijn keel
Ik duik van hem weg en klem mijn handtas krampachtig tegen me aan. Mijn parkeerticket dwarrelt op de grond. Ik kijk ernaar. Hij kijkt ernaar. Dan kijken we naar elkaar.
“Ik ga jou gewóón [hij spreekt de oo-klank te langzaam en met veel nadruk uit] eventjes geruststellen.”
Hij haalt zijn andere hand uit zijn jaszak en maakt aanstalten om mijn parkeerticket op te rapen, maar ik ben hem voor. Ik grijp het kaartje, doe nog een paar stappen achteruit en kijk om me heen.
Ik zie alleen maar auto’s
“Hee, hee,” zegt de man traag, “wacht nou even.”
“Ik hoef geen hulp hoor, dankjewel,” zeg ik. (Dankjewel?? Sta ik nou óók nog beleefd te doen?)
Ik draai me om en loop weg. Met grote stappen. Geen idee waarheen. Achter me, verder weg, hoor ik plotseling de stem van een andere man.
“Kerel, wat sta je daar nou te doen, man?!”
“Ik probeer godsamme dat meiske te helpen, maar ze wil m’n geld heulemaal niet.”
“Kom nou, man, laat zitten!”
Met een bonkend hart loop ik verder
Krampachtig. Ik probeer het klakken van mijn hakken minder hard te laten klinken. Als ik denk dat ik ver genoeg ben, kijk ik om. Tussen de geparkeerde auto’s door zie ik de twee mannen in de lift stappen. Ze lachen luidruchtig en slaan elkaar op de schouders. Zodra de deuren dicht zijn, is het weer stil. Ik hoor alleen het ritmische tikken van vallende regendruppels. Langzaam loop ik terug naar de betaalautomaat. Ondanks de kou zweet ik een beetje. Ik zet mijn tas op de grond, hurk ernaast en begin driftig te graven. Dat dit nou nét moet gebeuren als ik in een volslagen vreemde stad ben. Waar zijn verdomme al die losse muntjes op de bodem van mijn tas? Normaal gesproken tover ik vanalles uit dat ding tevoorschijn, maar nu? Mijn ogen vullen zich met tranen.
Ergens achter me gaat een deur open
Het geluid van hakken en gladde zolen op nat asfalt galmt door de parkeergarage. Ik sta op en houd mijn adem in. Het is een koppel van middelbare leeftijd. Zij heeft zorgvuldig opgestoken, blond krullend haar dat ondanks de regen droog is gebleven. Hij draagt een lange wollen jas, glimmende leren schoenen en een paraplu. Ik ruik haar zware, zoete parfum al voordat ze bij de betaalautomaat zijn. Ze glimlacht naar me.
Ik adem uit
“Bent u al klaar?” vraagt haar man als ze naast me staan.
“Nou,” zeg ik, “mijn chipknip is leeg en ik heb een euro te weinig aan kleingeld.”
De man opent zijn portemonnee, steekt zijn eigen parkeerkaart in de automaat en betaalt. Terwijl zijn wisselgeld in het bakje klettert, legt hij me uit hoe ik vanaf de parkeergarage bij de dichtstbijzijnde pinautomaat kom.