Buiten is het nog donker. Met een droge mond draai ik me om naar de wekker. 4:06 uur. Mijn hoofd gonst nog van de voorgaande avond vol goede wijn. Naast me hoor ik hoe hij langzaam en diep ademhaalt. Het schijnsel van de straatlantaarn, dat ervoor zorgt dat het nooit echt donker is in de slaapkamer, werpt een vage oranje baan op de muur. Ik draai me op mijn rug en knipper met mijn ogen. Vraag me af waarom ik wakker ben.
Buiten is het licht. De oranje cijfers op het nachtkastje geven 7:43 aan. Ik wrijf in mijn ogen en ga op de rand van het bed zitten. Ik hoor hem nog steeds zwaar zuchten. Op blote voeten loop ik naar de badkamer. Mijn voetzolen plakken op het gladde laminaat. De deur van de badkamer kraakt, maar dat maakt vandaag niet uit. Ik drink wat water en loop weer terug. De deur van haar kamertje staat open. Even kijk ik naar binnen.
Buiten rijden auto’s. Een scooter raast voorbij. Door de wind tikt het rolgordijn onregelmatig tegen het kozijn. Het is 9:48 uur. Ik strek mijn armen boven mijn hoofd en draai me naar hem toe. Hij tilt zijn hoofd op en kijkt over me heen op de wekker. Hij glimlacht en gaat weer liggen. We kruipen dicht tegen elkaar aan. Luisteren naar de geluiden van buiten.
In mijn joggingbroek zet ik koffie. Croissantjes in de oven. Kersen in een schaaltje. Het is 10:38 uur. Pianomuziek. De achterdeur staat open, de zon verwarmt het terras. Aan de keukentafel slaat hij een ruisende pagina van de krant om. Bladeren ritselen in de tuin.
Mijn moeder neemt de telefoon op en zegt dat alles goed is. Ik hoor de glimlach in haar stem. De trots in haar woorden. “Mama is aan de telefoon!” Aan de andere kant van de lijn hoor ik mijn dochter lachen en brabbelen. “Baba!” roept ze. Een schaterlach. Ik hang op en neem nog een slok koffie. Wat een heerlijke zondagochtend zonder haar. Wat een verlangen naar haar warme handjes op mijn wangen. Haar hoofdje in mijn nek. En alle gegarandeerde drukte mét haar.