“Zo zo,” grijnst R. en knijpt quasi liefkozend in het zachtste gedeelte van mijn buik.
In dat kleine vetrolletje, dat daar zit omdat ik in de afgelopen vier jaar twee kinderen kreeg, de 35 passeerde en er niet aan toe kom om te sporten.
En, vooruit, omdat Croky mijn all time favorite Bolognese-chips weer op de markt bracht.
Maar de redenen zijn niet belangrijk. Waar R. me met zijn goedbedoelde handgebaar mee confronteert is dat ik geen twintig meer ben.
De veertig is inmiddels dichterbij dan de dertig. En de lichamelijke gevolgen zijn het duidelijkst.
Mijn navel ligt dieper dan vroeger.
Mijn billen trillen wanneer ik er mee schud.
Als ik er mee schud
Want dat staat na een veertigurige werkweek en het naar bed brengen van twee temperamentvolle kinderen niet meer bovenaan mijn prioriteitenlijstje.
Mentaal wordt het er ook niet makkelijker op. Ik word heen en weer geslingerd tussen een ‘is dit alles?’-gevoel en de overtuiging dat het mooiste nog moet komen.
Verwarrend is het, om een eind-dertiger te zijn.
Ik voel me nog midden twintig, maar alles om me heen herinnert me eraan dat die tijd definitief voorbij is. En, erger nog: nooit meer terugkomt.
Ik bespreek het met een goede vriendin tijdens de koffiedate die we tussen kerst en oud & nieuw eindelijk gepland krijgen. We beginnen om 11 uur ‘s ochtends met cappucino en familieperikelen. Rond lunchtijd gaan we over op werkstress en hamburgers. En om twee uur is het hoog tijd voor relatieproblemen en wijn. Die we blijmoedig achterover slaan tot een uurtje of vier ‘s middags (de appjes van het thuisfront over avondeten structureel negerend).
We laten alles los
In één dagdeel jassen we al die gemiste lunches en verzette pimpelavondjes er doorheen. Want: nú zijn we er. Wie weet hoe lang een nieuwe afspraak weer op zich laat wachten.
Ook mijn vriendin heeft er last van. Van de blubberbuik, van de kinderen die al je tijd opslokken, van de loondienstbanen-voor-het-noodzakelijke-inkomen. Van niet te onderdrukken ZZP-ambities, die ervoor zorgen dat we nooit tegelijk met onze mannen in bed liggen. Van het gevoel dat dat kleine beetje unieke persoonlijkheid dat we nog bezitten door alledaagse beslommeringen wordt opgeslokt. Van het taboe om het daar openlijk over te hebben, want: wat zeur je nou, je hébt tenminste werk/kinderen/een relatie/geld/een huis/een leven.
Ja, dat hebben we
Misschien is dat het probleem.
Dat we alles hebben.
En dat we daardoor één ding niet hebben: ruimte.
Niet in onze hoofden en niet in onze agenda’s.
Maar we willen alles wél zo goed mogelijk doen. Een paradoxaal soort perfectionisme dat er juist voor zorgt dat we alles maar half doen. Of niet zo goed als we zouden willen.
“Maar kan het jou eigenlijk wat schelen?” vraagt de vriendin me ineens.
“Dat ik een blubberbuik heb?”
“Dat je niet meer perfect bent.”
(Niet meer, want vroeger waren we dat natuurlijk wél.)
Ik hoef er niet lang over na te denken.
“Nee,” is mijn antwoord, “het doet me helemaal niks.”
En dat is de waarheid.
Hoewel ik me dagelijks vanalles afvraag (heb ik het in me om ondernemer te zijn? kan ik nog wel korte rokjes aan? ben ik goed genoeg om een boek te schrijven?), voel ik me tegelijkertijd zelfverzekerder, mooier en slimmer dan ooit. Juist omdat ik het afgelopen jaar heb gemerkt dat mijn persoonlijke succes onlosmakelijk verbonden is met trouw zijn aan mezelf.
Hoe meer ik mijn best deed om interessant, stoer of slim te lijken, hoe oninteressanter, labieler en dommer ik overkwam. Eerlijk toegeven wat ik wel en niet leuk vind, me niet anders gedragen dan ik me voel, of gewoon een keer ‘nee’ zeggen; het heeft alleen maar deuren geopend, in plaats van dichtgegooid.
Mijn imperfectie blijkt mijn kracht
Alles wat ik niet kan, versterkt datgene waar ik zo goed in ben.
Aan het eind van de middag, tijdens ons laatste glas wijn, bestellen mijn vriendin en ik een portie gefrituurde kaasstengels. Onder het motto “Wat kan ons het schelen, we zijn nog steeds lekkere wijven” hebben we de grootste lol.
We lachen. We schuddebuiken.
En kijk aan: met zo’n blubberbuikje voelt dat tien keer lekkerder dan toen we nog jong waren.