Daar zitten we weer.
Ieder aan één kant van de bank.
Tussen ons een lege ruimte waar twee obese tantes comfortabel zouden kunnen zitten.
Tegenover ons Merel de opvoedcoach.
“Hoe gaat het?” vraagt ze.
Mijn man en ik kijken elkaar een paar seconden lang aan. Wie neemt het woord?
“Het is allemaal heel heftig,” begint mijn man.
“Wat?” vraagt Merel.
“Dit. Alles.” zegt hij.
Ik knik. In mijn ooghoeken verzamelen zich alweer de eerste tranen.
“Sorry,” snotter ik, “dat gejank ook altijd.”
De reden om begin dit jaar naar een opvoedcoach te stappen was het geschreeuw van onze vierjarige dochter. Wat we eerst nog afdeden als een fase (“Ik ben twee en ik zeg nee.”) (“Nu ben ik drie en wil ik het nog steeds nie’.”) ging maar niet voorbij.
Gevalletje “Ik ben vier en ik bepaal alles hier.”
Of: “Ik ben een klier.”
Maar al tijdens de eerste gesprekken met Merel kwamen we erachter dat ons eigen aandeel in dat geklier veel groter was dan gedacht. Onze dochter kreeg simpelweg het verkeerde voorbeeld. Als twee ouders uit onmacht hun stem verheffen, hoe moet zo’n kind dan weten dat het beter is om rustig te blijven als je kwaad, teleurgesteld of verdrietig bent?
En dus ging het ineens niet meer uitsluitend over de opvoeding van onze kinderen, maar ook over ons.
Slik
Waar was het mis gegaan?
We herinneren ons allebei de betere tijden. Tranen lachen om elkaars grappen, op zondagochtend lang in bed liggen, zoenen ondanks ongepoetste tanden en ontbijten op een terrasje in de stad. Samen series kijken, biertjes drinken aan de gracht, afhaalsushi bestellen en hand in hand naar huis lopen. Praten en vrijen tot diep in de nacht.
Het contrast met vandaag is bijna niet te bevatten
Ochtend na ochtend tussen 5 en 6 uur op moeten, omdat één van de kinderen naast ons bed staat te springen. Het maakt niet uit of ik de avond van tevoren laat in bed lag vanwege een deadline, of hij vanwege de belastingaangifte die nu toch écht de deur uit moest. Snel een kop koffie, die koud wordt omdat de kleinste in z’n broek heeft gepoept, of omdat er een beker melk over de vloer is gegaan. Stress, want broer en zus hebben besloten om elkaar met broodkorsten te bekogelen, de één heeft de ander geduwd en het slachtoffer staat nu vol overgave in een hoek te schreeuwen. Of de oudste rent kleddernat onder de douche vandaan, waardoor de jongste uitglijdt over de ontstane waterplassen op de tegelvoer.
Bij de eerste kindertranen zakt de moed ons in de schoenen.
“Nee, niet huilen, schatje. NIET NU!”
Ondertussen proberen we krampachtig om éven die paar minuten rust te pakken, éven onze tanden te poetsen, éven een boterham naar binnen te proppen. Om daarna in volle vaart de deur uit te rennen, zodat we niet te laat op ons werk komen, waar de deadlines ons opdringerig toe knipperen in de agenda. Waar collega’s vragen hoe het met ons gaat, omdat we de laatste tijd zo’n afwezige indruk maken.
Ergens daar, tussen de boodschappen, de volle wasmanden en de rondslingerende legoblokjes, zijn we elkaar kwijtgeraakt.
We zitten niet meer in hetzelfde team. We hebben uiteenlopende ideeën over de opvoeding van de kinderen. En in plaats van in deze ‘tropenjaren’ (een cliché is blijkbaar niet voor niets een cliché) verkoeling bij elkaar te zoeken, maken we elkaar verwijten. Ontstaan er verhitte discussies. En begrijpen we de reacties van de ander niet meer.
Ooit waren we twee handen op één buik, nu zijn we twee vuisten in de lucht
De energie die het kost om dit zo min mogelijk aan de kinderen te laten merken, zorgt ervoor dat we nooit meer écht relaxed zijn. Bovendien heeft het geen zin. Kinderen hebben een neus voor onderhuidse spanningen.
Merel knikt. “Alle dagelijkse dingen gaan op de automatische piloot. Jullie zitten in een doe-en-moet-modus. Terwijl het zo belangrijk is om met elkaar te ZIJN. Want dáárin zit al het fijne.”
We zwijgen.
Met elkaar zijn. We weten niet meer hoe dat gaat. We proberen alles wat we voelen niet te voelen. We gaan gewoon door door door, want ja, dat moet. Dat hoort. Dat is hoe het is.
Maar emoties gaan niet weg door ze te onderdrukken.
Daar worden ze juist alleen maar heftiger van
Het is als een orkaan. Die kun je niet tegenhouden. Die kun je niet in een ruimte vangen totdat hij is uitgeraasd. Zo’n storm moet eerst een aantal steden verwoesten, voordat hij weer gaat liggen. Pas daarna zie je wat er sterk genoeg was om te blijven staan.
Mijn man en ik zitten midden in die storm. We kunnen niet doen alsof hij er niet is, want hij is er. We kunnen niet doen alsof het ons niks doet, want een storm maakt nu eenmaal dingen kapot.
Wat we wél kunnen doen is voorzorgsmaatregelen nemen. Zorgen dat de kinderen niet worden geraakt door rondvliegende troep. Uitvinden hoe we ons kunnen bewegen om de storm zo goed mogelijk te doorstaan.
En het vertrouwen hebben dat, ook al ligt alles straks plat, we sterk genoeg zijn om de boel weer op te bouwen. Onze kinderen een stevig thuis te bieden.
Met z’n tweeën of alleen.