“En nú is het genoeg, STOP DAARMEE!”
Daar zit ik dan. Een ‘verstandige volwassene’. Schreeuwend tegen mijn driejarige kind.
Oké. Even opnieuw.
Ik buig me voorover om mijn kleine meisje (dat me met grote geschrokken ogen aankijkt) te omhelzen en te zeggen dat ik het zo niet heb bedoeld. Maar dan gooit ze zonder blikken of blozen alsnog een handvol pasta-met-rode-saus op de grond. Voor de derde keer.
Ze is momenteel – hoe zeg je dat zo mooi? – een uitdaging
Pfff, ‘uitdaging’ dekt niet eens de lading. Waarom gebruiken we bij kinderen altijd eufemismen? Een uitdaging, dat is voor het eerst van de rode piste skiën. Een verjaardagsetentje geven terwijl je niet goed kunt koken. Maar een peuter leren luisteren? Ik vind het een regelrechte ramp.
Ook voor je interieur.
Dat opstandige, dat eigenwijze; dat heeft ze natuurlijk van d’r vader
Maar ja, als hij zich als een hork gedraagt weet ik óók niet hoe ik tot hem door moet dringen. Dus ik heb hulp nodig. Van een expert. Ik maak een afspraak met de opvoedkundige van het Centrum voor Jeugd en Gezin.
“Ja, het hoort bij de leeftijd, hè,” zegt die (ze heeft het niet alleen over mijn dochter, maar ook over mijn man). Met een moederlijke glimlach schenkt ze me nog een kopje rustgevende thee in. “Het is het beste om er zo laconiek mogelijk mee om te gaan.”
“Goh, laconiek!? Geweldige tip hoor!” brult R. die avond tegen me
Hij staat aan andere kant van de eettafel, met in z’n ene hand onze schreeuwende, spartelende dochter en in z’n andere een leeg schaaltje dat hij net uit haar handen heeft gesnokt. Terwijl ik naar de wasbak ren om een vochtige doek te halen, probeer ik het gekrijs (zij) en gemopper (hij) zo laconiek mogelijk te negeren. Dan zie ik dat de yoghurt (die een paar minuten geleden nog in dat schaaltje zat) inmiddels tussen de kieren van onze houten vloer is gelopen. Ik stort me op de plakkerige planken en roep: “Wel godverdómme!”
En dus leen ik een boekje bij de bibliotheek
How 2 Talk 2 Kids – Effectief communiceren met kinderen (Faber & Mazlish). Ik blader van de ene opluchting naar de andere. Het boek staat vol met herkenbare situaties: mijn opstandige peuter blijkt volkomen normaal. Speciaal voor eigenwijze ouders die advies uit een boekje maar niks vinden, maar toch even willen spieken als ze toevallig niks beters te doen hebben, zijn de tips verpakt in handige stripverhaaltjes (ik overhandig het boekje direct aan R.).
Al vrij snel is me duidelijk wat er mis is
We worden boos als ons kind iets fout doet. Soms zetten we haar zelfs op de gang of verheffen onze stem. Daarmee stimuleren we volgens de schrijvers van het boek geen ‘coöperatief gedrag’. Het moet allemaal pedagogisch verantwoord anders:
Niet: “Als je nog één keer met je eten gooit, ga je naar de gang”, maar: “Eten is om op te eten, niet om mee te gooien. Daar heb je een bal voor.”
Niet: “Eet je brood eens op” of “Doe je jas maar aan”, maar: “Er ligt nog een halve boterham op je bord” en “Je hebt je jas nog niet aan”.
Niet: “Doe je mond nou eens open”, maar: “Hallo, ik ben Tom de Tandenborstel, mag ik even in jouw mond kijken? O, daar achterin zie ik nog een ongepoetste kies.”
Uiteraard ga ik meteen met de tips aan de slag. En guess what?
Het helpt voor geen meter
Na een week van informeren, beschrijven, keuzes bieden en begrip tonen, vraagt R. me of ik soms een pilletje heb geslikt (ons huwelijk is blijkbaar niet meer te redden). En op onze gezamenlijke vrijdagochtend ligt mijn dochter alwéér krijsend en stampend op de grond. Op tafel staat een bordje met haar onaangeraakte ontbijt. Ik zet een stemmetje op en zeg: “Hallo, ik ben Bas de Boterham, mag ik…” maar ze hoort me niet eens. Ik geef het op. Volkomen uitgeblust ga ik aan de keukentafel zitten.
“Nou Bas,” zeg ik tegen het stuk brood op tafel, “It’s just you and me now.“
Ineens is het stil. Ik spiek over de rand van de tafel en zie een verwarde blik in de roodgezwollen ogen van mijn dochter. “Mama, doe niet zo raar,” moppert ze, “met een boterham kan je toch helemaal niet praten?”