Schappen

[Als ik doodloop. Kan ik enkel nog terug. Naar waar ik vandaan kom. Achteruit. Opnieuw kiezen. Een andere rij in de kast met schappen. Wellicht daar wel bagage. Wel bescherming. Wel betekenis. (…) Die andere rij met schappen. Die bestaat. Het is alleen af en toe flink zoeken.] Deze woorden vond ik op het blog van Steven Gort, waar ik graag heen ga om te lezen. Omdat hij me vaak aan het denken zet. Deze keer over doodlopen, over een andere rij met schappen. 

Met haar witblonde haar en groen-met-roze broekpak zag ik haar al staan voordat ik met mijn fiets bij het kruispunt was aangekomen. Ze zat kaarsrecht op haar zadel te wachten met één voet op een trapper, de andere nonchalant op een paaltje. Ze was groter dan ik. Ze leek ouder. Mijn zomerjack flapperde oversized rond mijn smalle schouders terwijl ik wat harder ging trappen. Naast haar wilde ik naar school fietsen.

We waren elkaars tegengestelde. En toch herkenden en vonden we zoveel in elkaar. Tijdens logeerpartijtjes gingen we samen in bad. Verwonderd vergeleken we onze totaal verschillende lichamen. Zij rond en zacht, ik klein en benig. We hadden onze eigen humor, kregen de slappe lach om onverklaarbare, maar voor ons beiden zo vanzelfsprekende dingen. Haar huid was altijd zacht en ze rook naar frisgewassen haren.

Na school, als we elkaar in de klas al de hele dag briefjes hadden toegeschoven en samen naar huis waren gefietst, hingen we uren met elkaar aan de telefoon, totdat onze moeders onderaan de trap riepen dat we nu toch echt gingen eten. In één van mijn dagboeken schreef ze dat we op ons tachtigste vast en zeker nog steeds gezapig naast elkaar zouden zitten. Ik kan me het moment dat ze het schreef, met een vulpen van school, op de witte wollige vloerbedekking van mijn tienerkamer, met een schaaltje paprikachips op de grond en het gevoel van veiligheid en liefde, herinneren alsof het gisteren was.

Jaren later zie ik haar staan, in de deuropening van haar villa. Ze heeft haar haren weer kort, net als die eerste keer dat we samen naar school fietsten. Ik veeg mijn handpalmen af aan mijn broekspijpen en loop op haar af. We kunnen niet meer lachen, alleen nog maar huilen. En als ik afscheid van haar neem, weet ik dat ik dit schap niet meer kan gebruiken. Het is vol. Er komen geen nieuwe verhalen meer bij. Ik zie ze liggen, al die herinneringen. Mislukte permanentjes en winkelmarathons in Antwerpen. Van de duikplank springen met je kleren aan. Hangend boven een wc-pot elkaars haren uit het gezicht houden. Elkaar kortstondig kwijtraken aan een eerste vriendje en elkaar daarna weer opgelucht terugvinden.

Soms, heel soms, probeer ik nog eens naar dat volle schap te kijken. Om me vervolgens snel om te draaien en terug te rennen. Om bewust te kiezen voor een pad met nieuwe schappen. Vriendschappen zonder verdriet.