Er zwoegt een vrouw door het park.
Uit haar felgekleurde tights en fluorescerende schoenen is op te maken dat ze een poging tot hardlopen doet.
Het zweet gutst van haar voorhoofd en loopt in straaltjes langs haar nek haar T-shirt in.
De kleur van haar gezicht houdt het midden tussen vuurrood en knalpaars.
“Alles komt goed. Ik heb al veel ergere gezien!” roept een afgetrainde man met een fluitje om zijn nek als de vrouw voorbij strompelt.
Tegen de lopers achter haar, die haar al twee rondes hebben ingehaald, zegt hij: “Hee, zie ik jullie volgende week ook bij de halve marathon?”
Ik had zo met haar te doen. Elke week opnieuw bekeek ik haar in de spiegel en vroeg me af of het normaal was, dat gonzende, bonkende, knalrode hoofd. En die pijnlijke, knakkende knieën. Ik kon alleen maar mijn hoofd schudden. De week daarna probeerde ik het wéér. Maar toen de trainer na drie maanden nog steeds dingen naar me riep als: “Steek maar even binnendoor, dan lijkt het net alsof je iedereen bijhoudt!” was ik er klaar mee.
Hardlopen was definitief niet mijn sport.
En dus ging ik zwemmen. Compleet met badmuts en een bril. Ik zag er vet gestroomlijnd uit met al die sportieve attributen aan mijn lijf, maar heel hard ging ik nog steeds niet.
Wat was dat toch met mij en sporten? Waarom lukte het me steeds niet?
“Als je het niet met heel je hart doet, houd je het niet vol,” appt een vriendin als ik mijn wanhoop met haar deel via WhatsApp. Ik denk erover na.
Wat hield ik het afgelopen jaar eigenlijk wél vol?
Ja… bier drinken en chips eten. En Netflix-series bingewatchen.
Maar van de dingen die er echt toe doen?
Ik kijk om me heen.
Mijn zevenjarige drukt de kat iets te hard tegen zich aan en mijn vijfjarige speelt dat hij met één zwaardslag iedereen om zeep helpt. De Liefde van mijn Leven zet koffie en als hij zich omdraait glimlacht hij naar me. Zijn kinderen spelen met de toegangskaartjes van de WinterEfteling, waar mijn ouders ons tijdens de feestdagen mee naartoe namen. Op tafel liggen nog wat zelfgebakken oliebollen van mijn schoonmoeder en mijn schoonvader appt dat hij binnenkort komt helpen met klussen.
Ik loop naar de gang en kijk in de spiegel. Mijn gezicht verraadt wat ik elke dag met heel mijn hart volhoud: het leven. Mijn leven.
En ja, soms komt het hard aan en blaast het me van mijn sokken.
Maar daar weet ik wel wat op.
Vanaf morgen ga ik op kickboksen.